Een hogeschoolbreed taalbeleid, hoe breng je dat tot stand? Allereerst met een lange adem, blijkt uit het verhaal van Roel Huysmans. Als coördinator Taalbeleid van Hogeschool Rotterdam is hij nauw betrokken bij de activiteiten om het taalniveau van studenten te verhogen.
Veel studenten worstelen met het schrijven van een onderzoeksverslag of scriptie. Ze hebben vaak geen idee hoe ze een stuk schrijven vanuit de lezer of wat een beschouwing eigenlijk inhoudt. Bovendien krijgen ze weinig gelegenheid om deze vaardigheden te oefenen en ontvangen ze vaak onduidelijke feedback op hun schrijfproducten.
Er schort dus van alles aan hun taalvaardigheden, waardoor studenten langer over hun studie doen of afhaken. “Er zit een duidelijke correlatie tussen taalvaardigheden en studiesucces”, vertelt Roel Huysmans. “Zowel in Leuven als in Rotterdam konden we dat aantonen met de hbo-taaltest. Dit is een pittige test, waarbij we de inzet van taalstrategieën in kaart brengen, zoals leesvaardigheden, structureren, en woordbegrip. Hoe lager de score, hoe groter de kans dat studenten problemen krijgen tijdens de opleiding.”
Redenen genoeg om de taalvaardigheden van studenten de allerhoogste prioriteit te geven, vindt hij. Maar structurele verbeteringen komen wat hem betreft te traag van de grond. “Het zijn voornamelijk de docenten Nederlands en Communicatie die zich om het taalbeleid bekommeren. Op papier klinkt het prachtig, maar in de praktijk gebeurt er te weinig. Het is net als met het klimaatprobleem: als je je er niet daadwerkelijk voor inspant, heb je niets aan plannen.”
Scholing van vakdocenten
De eerste opdracht aan Roel om een taalbeleid op poten te zetten dateert uit ongeveer 2005. Laten we – naast andere maatregelen – bij scholing van vakdocenten beginnen, dacht hij. Want als vakdocenten in hun eigen lessen meer aandacht besteden aan taalvaardigheden, dan wordt er al een flinke stap gemaakt. Dit was een belangrijk punt in zijn plan, dat echter nooit verder is gekomen dan de tekentafel.
In samenwerking met andere hogescholen werd het Nederlands/Vlaams Platform Taalbeleid Hoger Onderwijs opgericht, dat in 2011 uitgroeide tot een zelfstandige stichting. Er waren veel ideeën en interventies.
Daarnaast kwam er een taaltoets om het spellingsniveau te meten. Studenten die laag scoren, krijgen extra ondersteuning aangeboden. Maar ondanks deze initiatieven profiteerden studenten nog steeds te weinig van alle inspanningen om het taalniveau te verbeteren.
Op het netvlies
Daarom kwam er bij de hogeschool geld beschikbaar om het taalbeleid nadrukkelijker vorm te geven. De opleidingen kregen daarbij de opdracht om een eigen taalbeleidsplan te schrijven.
“Een aantal docenten liep er warm voor, maar de managers hadden het niet op het netvlies”, stelt Roel vast. Diverse docenten hadden weliswaar uren toegewezen gekregen om dit beleidsplan vorm te geven, maar moesten in de praktijk de problemen van alledag oplossen en het tekort aan collega’s opvangen. “De doelen werden continu bijgesteld, dus het bleef bij hap-snap-activiteiten.”
Realistische verwachtingen
Het project vo-hbo-aansluiting bood een nieuwe impuls. “De aansluitingsproblematiek met het voortgezet onderwijs en het mbo ging namelijk voor een deel over taal”, zegt Roel. “Maar het draaide ook om de vraag of het hoger onderwijs wel realistische verwachtingen heeft van studenten. Kunnen we bijvoorbeeld studenten een onderzoeksverslag laten schrijven als ze dat in het voortgezet onderwijs nauwelijks geoefend hebben?”
Wat Roel betreft is iedere docent verantwoordelijk voor het verhogen van taalvaardigheden en bedenkt hij zijn eigen opdrachten om studenten hierin te begeleiden. De vakdocenten dus, zoals hij in 2005 al had bedacht. “Het gaat om algemene vaardigheden, dus het zou eerder een interdisciplinair vak moeten zijn dan een apart vak voor docenten Nederlands en Communicatie. Dat vraagt om een gedragen visie vanuit het management voor de langere termijn. Vervolgens kunnen we het van onderop organiseren en uitvoeren.”
Taal als denkinstrument
Taalvaardigheden zijn voor een groot deel te trainen, stelt hij. “Dan spreken we niet alleen over schrijfvaardigheid en woordbegrip, maar ook hoe je naar bronnen verwijst en hoe je een wetenschappelijke onderbouwing levert. Natuurlijk vraagt dat om investeringen. Maar taalvaardige studenten leren sneller, dus we verdienen het ook terug.”
Het taaltekort werd eerst vooral geformuleerd als een taalverzorgingsprobleem. De d’s en t’s stonden niet op de juiste plek, de spelling ging vaak fout, onjuist spatiegebruik nam hand over hand toe. Roel ziet dat anders: taal is allereerst belangrijk voor de intellectuele vorming van studenten. “Taal is je denkinstrument.”
De studenten willen wel, is zijn ervaring. “Het liefst heb ik studenten die heel goed zijn in hun vak, maar ook goed buiten hun vakgebied kunnen denken. Ze moeten aan theater kunnen doen of een cursus creatief schrijven kunnen volgen. Deze intellectuele vorming wordt de studenten eigenlijk ontzegd, want daar is nu op de hogeschool weinig ruimte voor. Maar als onze studenten over de lat van twee meter dienen te springen, moeten ze het ook kunnen oefenen.”
Estafettevraag
Dit is het zesde artikel in een reeks over taalvaardigheid. Iedere deelnemer stelt in deze serie een vraag aan de volgende deelnemer. Student Clayton Mathilda vraagt aan Roel Huysmans:
Wat kan Hogeschool Rotterdam nog meer doen om studenten die zwak zijn in taal extra te helpen?
Roel: “We kunnen deze studenten structureel ondersteunen en ze langer de kans geven om hun taal te verbeteren. Maak individuele trajecten en geef de deelnemer de tijd. Denk daarbij eerder aan twee jaar dan aan vijf maanden. Maak afspraken over de verwachtingen en wees heel duidelijk in de feedback.”
De vraag van Roel Huysmans aan de volgende deelnemers, Erlijn Boersma (docent Nederlands) en Marc van Herwaarden (docent managementvaardigheden): “Wat verwachten jullie van de samenwerking met taal- en vakdocenten? Wat is de meerwaarde daarvan?”